Duik de geschiedenis in

Bouwfasen en krijgstechnieken

De forten,schuilplaatsen, sluizen, kastelen en vestingsteden zijn de meest zichtbare overblijfselen van de Hollandse Waterlinies. Op zwakke plekken waar inundatie niet mogelijk was, verdedigden deze trotse bouwwerken Nederland tegen de vijand. Al in de Oude Hollandse Waterlinie werd vanaf 1672 versterkte vestingen gebruikt in combinatie met inundaties, om het politieke en economische hart van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden te beschermen. Vanaf 1815 werd ook Utrecht opgenomen binnen de linie en werd het verdedigingsmechanisme verbeterd: de Nieuwe Hollandse Waterlinie was geboren. Vanaf 1874 werd een extra ring van water aangelegd rond de hoofdstad, Amsterdam. Deze linie van 135 kilometer kreeg de naam Stelling van Amsterdam. De Hollandse Waterlinies hebben door de geschiedenis heen vele ontwikkelingen doorgemaakt, die zijn op te delen in zeven fases. 

Fase 1: de eerste fortenkring rond Utrecht

Tussen 1815 en 1826 werden de eerste fortificaties van de Nieuwe Hollandse Waterlinie gebouwd rond Utrecht. Ook werden inundatiebasins aangelegd, zodat het waterpeil kon worden vastgehouden. Er was namelijk sprake van een hoogteverschil: tussen de Zuiderzee en de rivier de Lek was het verschil twee meter. Om sneller te kunnen inunderen, werd een aantal militaire inundatiesluizen gebouwd. In deze periode trad ook de kringenwet in werking. 

Lees hier meer over de kringenwet

In 1809 werd de eerste waaiersluis gebouwd, ontworpen door waterbouwkundig ingenieur Jan Blanken. Deze sluis kon worden geopend tegen de waterdruk in.

Fase 2: torenforten, wachthuizen en bomvrije gebouwen

Na de Belgische onafhankelijkheid in 1839 werd de Nieuwe Hollandse Waterlinie het belangrijkste verdedigingsmiddel van Nederland. In 1841 begon de bouw van de waterlinie. Hierbij werd gebruik gemaakt van het plan van Napoleon uit 1811. Er werden 50 torenforten gebouwd langs de waterlinie. Tien van deze forten stonden langs de grote rivieren. Deze waterwegen waren in de waterlinie namelijk zogenaamde accessen: kwetsbare punten waar vijanden konden binnendringen. Ook werden bomvrije gebouwen toegevoegd aan een aantal forten. 

Een verbeterde Kringenwet

In de originele Kringenwet van 1814 bestond onduidelijkheid. Voor welke vestingwerken gold de wet eigenlijk? En hoe was de handhaving geregeld? De nieuwe kringenwet van 1853 moest hier verbetering in brengen. Alle Nederlandse verdedigingswerken werde ingedeeld in drie klassen. De klasse van het werk bepaalde de beperkingen voor de bebouwing in de kringen. Om ieder vestingwerk werden drie verboden kringen getrokken van 300, 600 en 1000 meter met ieder hun eigen beperkingen. 

Fase 3: tweede fortenkring rond Utrecht

Tussen 1867 en 1870 werden verbeteringen aangebracht langs de waterlinie. Dit was hard nodig, want er was inmiddels geschut uitgevonden dat twee keer zo ver en veel preciezer kon worden afgevuurd. De inwoners van steden als Naarden, Utrecht, Gorinchem en Woudrichem moesten in deze periode beschermd worden met een extra ring van vooruitgeschoven forten. 

Fort Rijnauwen, gebouwd tussen 1868-1871, is met 32 hectare het grootste fort in de Hollandse Waterlinies. 

Fase 4: modernisering

De laatste forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie werden gebouwd in deze fase en een aantal verbeterpunten, die aan het licht kwamen tijdens de mobilisatie bij de uitbraak van de Frans-Duitse Oorlog van 1870, werd opgepakt. De inundatietijd werd in deze periode flink verkort. Dit was hard nodig, want niet alleen de Fransen waren de vijand. Ook de Duitsers die Nederland veel sneller konden bereiken, waren een bedreiging. Daarnaast maakte de aanleg van meer wegen en treinsporen het nodig om sneller te kunnen inunderen. De Vestingwet werd in werking gesteld, waarmee besloten werd dat de Stelling van Amsterdam zou worden gebouwd. In 1881 werd het tracé vastgesteld en begon de bouw van Forteiland IJmuiden. 

Een kaart waarop is aangegeven welke delen van het land onder water zullen staan wanneer het land geïnundeerd wordt.

Halverwege de 20ste eeuw besloten militaire autoriteiten dat de forten van topografsiche kaarten moesten verdwijnen om ze minder vindbaar te maken voor vijanden.

Fase 5: betonnen forten in de Stelling van Amsterdam

Rond 1870 liepen de militaire spanningen in Europa hoog op. De uitvinding van de brisantgranaat in 1885 maakte de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie kwetsbaar. Daarom werden deze versterkt en werd het geschut verplaatst van de forten naar tussenliggende batterijen. Rond de hoofdstad werd het Nationaal Reduit aangelegd: de Stelling van Amsterdam met betonnen forten. Deze forten waren door een nieuw ontwerp kleiner en moeilijker te treffen. Toen de Eerste Wereldoorlog begon, werd de bouw van de forten gestopt.

Lees meer over het nationaal reduit
Oude kaart waarop in kleur is aangegeven welke gebieden rond Amsterdam onder water gezet zouden kunnen worden.

De Inundatiewet, aangenomen in 1896 en nog steeds van kracht, bepaalt dat grondgebied kan worden geïnundeerd bij oorlogsdreiging. De gedupeerden krijgen dan een schadevergoeding.

Fase 6: loopgraven, groepsnesten en kazematten

In de vroege twintigste eeuw vond een drastische verandering plaats in krijgstactieken. De nadruk kwam te liggen op loopgraven, groepsnesten en kazematten met machinegeweren. In de Eerste Wereldoorlog werden schuilplaatsen voor de soldaten gebouwd. Vanaf 1930 werd de infrastructuur in Nederland sterk uitgebreid. Dat zorgde voor nieuwe accessen: zwakke plekken die beveiligd moesten worden met kazematten, bijvoorbeeld in de Diefdijk bij de aanleg van de A2 en op de Afsluitdijk. In de mobilisatieperiode van 1939-1940 werden veel groepsschuilplaatsen gebouwd en na de Duitse inval in mei 1940 werden veel bunkers toegevoegd door de bezetter. 

Fase 7: een nieuwe rol voor de forten

In de Tweede Wereldoorlog waren de forten van de Hollandse Waterlinies nog gebruikt door de bezetter, maar daarna werden deze veel minder belangrijk. In 1963 werd de Kringenwet ingetrokken, waardoor het mogelijk werd om de gebieden rond de forten te ontwikkelen. In de periode van de Koude Oorlog had een aantal individuele forten nog een semi-militaire functie als opslag, gevangenis of voor training. Daarna werden vele forten verlaten en was er weinig interesse in.